donderdag 5 februari 2009

Oude doos: naamloos1

Ze probeert nog eens verder in het al veel te kleine hoekje te kruipen. Beneden haar hoort ze de klappen op het ritme van een vreselijke gecomponeerd nummer vallen. Ze is verscheurd in haar poging om in zichzelf weg te kruipen en haar oren te beschermen voor de verderfelijke tonen die hen bereiken. Het duister omringt haar en dringt zich aan haar op, maar in deze tijd van oorlog heeft ze vrede met het feit dat de lichten niet kunnen openbaren wat diep verborgen gebeurt. Haar gedachten gaan razendsnel en volgen een niet bestaande en niet te bedenken onnavolgbare weg. In een poging de chaos tot staan te brengen begint ze in hetzelfde ritme met haar achterhoofd de hardheid van de muur te verwelkomen. Ze slaagt eindelijk in haar poging als ze voelt dat ze ondanks alle gedachten, beelden en woorden die haar hoofd tot een loodzwaar geheel maken, haar hoofd kan optillen en langzaam opgaat in een geruisloos zweven.

Als ze ontwaakt voelt ze zich languit op de vloer liggen. Een staakt het vuren lijkt afgekondigd, maar in haar hoofd gaat het bonken nog steeds door, terwijl ze op haar achterhoofd de harde realiteit voelt. Als ze zich met enige moeite op haar knieën heeft geheven, draait ze naar links en schuifelt naar het raam. Met haar ellebogen op de vensterbank en de knikkende knieën op de harde houten koude vloer staart ze naar buiten. Dikke witte oplichtende sneeuwvlokken vallen door de donkere nacht. Het is alsof de nacht de sneeuw wil opslokken in haar duisternis, maar de vlokken geven niet prijs en zorgen voor dat kleine beetje vage licht, terwijl ze zwijgend, maar in koor zich neerstorten op hun weerloze voorgangers. De stilte voelt raar aan, alsof het alle geluiden stilzwijgend heeft gedood. Het zou niet stil moeten zijn. Open wonden zouden moeten schreeuwen om wraak en open monden moeten schreeuwen om de pijn. Maar het enige dat lijkt te schreeuwen is haar hoofd. Nu niet slechts om de chaos aan gedachten, maar ook om de pijn die ze zichzelf heeft aangedaan. Pijn vermengt zich met pijn in een vreselijke tirannie van onbegrepen tekens. Ze zal een manier moeten vinden om de pijn te stoppen. Leven met de pijn gaat niet, maar leven zonder de pijn lijkt zo onmogelijk. Ze moet eruit, ze moet eruit. Het dringt zich aan haar gedachten op als ze opstaat en haar poging tot stilte hoort verbroken worden door het zeurende gekraak van het hout. Op haar tenen gaat ze verder, het kleine stukje gang door en de trap met zijn zachte bedrieglijke vloerbedekking af. Onder aan de trap draait ze rechtsom de gang in, over de iets vochtige en versleten vloer. Als ze de huiskamer links van haar ziet liggen, blijft ze abrupt stilstaan. Ze combineert de geluiden die nog vers in haar hoofd zitten met de beelden die al veel langer geleden zijn, maar toch telkens weer als de duivel uit een doos naar voren springen. Dan schudt ze even haar hoofd en voelt nog eens te pijn om vervolgens stoïcijns naar de kapstok recht voor haar te lopen, haar jas aan te doen en door de deur links van haar te verdwijnen.

Haar eerste stappen in de dunne laag zachte sneeuw zijn nog voorzichtig en onwennig, maar dan begint ze haar pas steeds meer te versnellen om haar evenwicht te vinden in een glibberig geren. Zou ze door hard weglopen achter zich kunnen laten wat achter haar ligt? Of zou ze, zoals altijd, weer te langzaam zijn? Net zoals de hersenen verveeld raken omdat de lippen hen niet bij kunnen houden, zo lijkt het leven verveeld te zijn met haar, en een spelletje ter vermaak met haar te spelen. Wanneer zou het stoppen, wanneer zou het leven inzien dat ze nooit zo snel kon zijn, en zijn tempo aanpassen, of misschien nog beter, haar gewoon verlaten? Ineens stopt ze, terwijl herkenning snel en in chaos bezit van haar neemt, om vervolgens in kalme vervlechting met de nog steed zachtvallende sneeuw in een eenzame rust te eindigen. Dit was de plek. Zachtjes en voorzichtig begint ze weer te wandelen, terwijl ze de geur van het herkenbare zicht opsnuift. Elke morgen, elke keer, zo vroeg. Ze kan de getallen op de huizen nog dromen, terwijl ze in haar hoofd het overbekende rondje droomt. Dit was de tijd. Hier had ze haar spaarzame tranen gelaten om dat ene liedje, daar had ze haar eeuwigmoetendurende glimlach gestraald om die ene jongen, die uiteindelijk voor haar leven de toon zette door het te wisselen in een zelfde traan. Het was nog allemaal zo hetzelfde, bijna niets was veranderd. Maar zij, zij was zo veranderd. Alles was hetzelfde, waarom zij niet? Kon ze niet terug naar haarzelf door door deze straten te wandelen? Waarom, waarom ging het leven door...

Ja, het is open. Zachtjes piepend duurt ze het door weer en wind geteisterde hek open. Als ze haar eerste stappen zet, knerpt de sneeuw onder haar voeten in harmonie met de kleine steentjes daaronder. Ze weet de weg nog precies. Ook hier niets veranderd. Hoe kon het ook? Nog dezelfde rust, nog dezelfde rustenden. Waarschijnlijk wat meer, maar die zag ze niet. Hier niet, dit was al te lang geleden. Zoals ze gewend is, buigt ze haar knieën om gehurkt te blijven rusten. Ze kijkt nu recht voor zich uit naar de van boven afgeronde steen, bedekt met een klein laagje wit. Rood, met wit vervlochten, ingekerft met gouden letters. Ze ziet haar eigen hoofd zachtjes gereflecteerd, tussen de regels door. Eerst een paar regels, met het opvallende v.d.m., een paar jaar later gevolgd door 'Yes Lord' en de andere regels. Waar was hij nu? Waar haar ideeën, waar haar hoop op geluk? Als hij het bij hem niet deed, waarom zou zij dan ooit wel gelukkig worden...? Ze stond op en ging dezelfde route, opa en oma, oom en vriendin en nog een oma. Niets was veranderd, soms werd de weg slechts wat langer. Langzaam stapte ze weer in de richting waar ze wezen moest, wachtend. Niets was veranderd, helemaal niets.

1 opmerking:

Anoniem zei

"Zou ze door hard weglopen achter zich kunnen laten wat achter haar ligt?"

Zou het?

Mooi geschreven...